|
Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt. |
![]() |
||||||||||||||||||||||
|
![]() |
Noh theater |
![]() |
noh masker |
Nô moeten we zien als toneelspelen waarbij merendeels wordt gezongen en waarbij de dans een hele belangrijke rol speelt. Het zijn de bewegingen, die bij de dans horen, die de expressie brengen. Kleine dansbewegingen kunnen een zeer dramatisch effect hebben. Zo is 'mai' de dans met vloeiende cirkelbewegingen en glijdende stappen en 'hataraki' de dans van de korte krachtige stappen, waarmee vaak een god of een demon uitgebeeld wordt. De (niet natuurlijke) manier van bewegen van de acteur is heel belangrijk, maar ligt in principe helemaal vast. Nô is geen realistisch toneel, dit kan voor de westerling wat bevreemdend werken, maar het geeft meer mogelijkheden. Twee figuren die vlak naast elkaar staan op het toneel kunnen in het verhaal op totaal verschillende plaatsen zijn. Een complete nô uitvoering bestaat uit 5 delen en tussen deze delen wordt voor de afwisseling kyôgen opgevoerd, dit zijn er dus 4. De kyôgenopvoeringen zijn, zoals hieronder is vermeld, meer komische stukken waarin uitsluitend geacteerd wordt, dus niet gezongen. Het toneel bij nô is vrij leeg en men gebruikt meestal historische kostuums en maar weinig rekwisieten. Het is een open toneel, zonder gordijnen. De gebruikte taal is oud-Japans en bovendien veelal gezongen zodat het publiek veelal tekstboekjes gebruikt om het te kunnen volgen.
Zoals gezegd zijn de maskers (nômen of omote) heel bepalend voor nô. In een nô spel
dragen eigenlijk alleen de hoofdrolspeler (shite) en soms zijn helper (waki) een
masker. Dit zijn dan meestal rollen waar het eigen gezicht niet bij past, zoals vrouwen-,
jongens-, bejaarden- of demonenrollen. Men kent 200 typen maskers, onderverdeeld in 4
groepen: vrouwen (ko-omote), mannen, oude mannen en demonenmaskers (kobeshimi)
Binnen deze groepen worden nog wel nieuwe maskers gemaakt, soms voor één bepaalde rol,
door speciale maskermakers. De maskers worden gemaakt van het hout van de Japanse cipres
en dit hout wordt gedurende 5 jaar geprepareerd, voordat het masker gesneden gaat worden.
Hoewel de gezichtsuitdrukkingen eigenlijk vastliggen door het gebruikte masker kan dit wel
beïnvloed worden door de kijkrichting en lichtval en is men in staat allerlei gevoelens
uit te drukken.
![]() |
![]() |
Twee foto's
van Lady Aoi |
De laatste jaren is er buiten Japan een toenemende belangstelling voor de Japanse
toneelvormen te constateren. Zo heeft in april 2004 het Wereld Muziektheater Festival de
Noh-theatervoorstelling Lady Aoi (Aoi No Ue) naar Nederland gehaald en zijn er
in een aantal steden optredens verzorgd door Ryu Noh-no-Kai, een theatergezelschap uit
Tokyo. Het betrof overigens een deel van het totale Noh-drama.
Het verhaal 'Lady Aoi' is gebaseerd op een roman uit de elfde eeuw van Murasaki Shikibu.
Het beschrijft de gebeurtenissen van de hofdame Aoi No Ue, de vrouw van prins Genji, die
tijdens haar zwangerschap ziek wordt. Een tovenares moet er achter komen welke kwade geest
bezit van haar heeft genomen. De kwade geest blijkt de verwaarloosde maîtresse te zijn
van haar man. Een duiveluitdrijving is de enige mogelijkheid om de hofdame te redden van
de dood. Dit gebeurt uiteindelijk door een boeddhistische bergpriester, die later ontboden
wordt
Dit gedanste verhaal wordt melodieus gezongen met begeleiding van een op een podium
zittend kwartet (hayashi). Ook op het podium zitten nog een aantal muzikanten die de
traditionele instrumenten bespelen, zoals de nohkan (fluit), ko-tsuzumi (kleine trom),
oh-tsuzumi (middentrom) en taiko (grote trom). De Nederlandse voorstelling (die was
voorzien van een Nederlandse boventiteling, zodat iedereen het verhaal goed kon volgen)
werd begonnen met een kyôgen (De kersendief), een tussenstuk dat normaal in de pauzes van
de 5 noh-delen wordt gespeeld. Daarna volgde een gedanste en gezongen opening, waarna Lady
Aoi werd begonnen. Na dit (zeer verkorte) Noh-spel werd nog een traditionele afsluiting
gedanst.
Kyôgen
Kyôgen is net als nô ontstaan uit het sarugaku en dus eigenlijk uit het originele
sangaku. Het was een humoristisch deel dat tijdens de latere perfectioneringsfase
meer zelfstandig werd en in pauzes tussen noh-spelen werd opgevoerd. Deze humoristische
stukjes werden 'kyôgen' genoemd. (kyô betekent 'gek')
Nôgaku
Zoals hierboven bij kyôgen vermeld staat, speelde men tijdens de verschillende pauzes
tussen de nô-delen, de komische stukjes, de kyôgen. Het geheel van nô en kyôgen wordt
nôgaku genoemd.
Kabuki
In 1603 (begin van de Edo-periode) danste in Kyoto een danseres van de Izumoschrijn, Izumo
no Ôkuni, samen met een aantal anderen, een combinatie van (min of meer sensuele)
volksdansen en heilige dansen, waarbij ook gezongen werd, hetgeen de bevolking zeer
aansprak. Hieruit ontstond een vorm van dans en toneel, die men 'kabuki' ging noemen of
ook wel kabuki odori. Kabuki betekende 'vreemd' omdat dit geheel door vrouwen opgevoerde
toneel voor die tijd ongebruikelijk was. In die tijd speelden prostituees veel
vrouwenrollen en dit werd door het Tokugawa shogunaat gezien als slecht voor de publieke
moraal. In 1629 bepaalde het shôgunaat dat vrouwen niet meer mochten meespelen. Hierop
namen jonge mannen of jongens de vrouwenrollen voor hun rekening (wakashu kabuki). Omdat
ook nu de seks toch niet helemaal verbannen kon worden, werd ook deze vorm in 1652
verboden. Hierna ontstond de wat serieuzere vorm (yaro kabuki of kabuki van de man) en het
woord 'kabuki' ging men met andere karakters schrijven, die de betekenis van muziek (ka),
dans (bu) en vaardigheid (ki) hadden. Deze vorm van theater was, mede door z'n achtergrond
en ontstaansgeschiedenis, voor de lagere sociale klassen. De samoerai (de heersende
klasse) bekeken deze theatervorm met argusogen en het werd door hen alleen toegestaan in
bepaalde uitgaanswijken (net als de prostitutie), zodat men er wel controle over had,
hoewel ook de samoerai, vaak vermomd, de voorstellingen bekeken in de kabukitheaters. Het
werd erg populair, er werden bepaalde misstanden aan de kaak gesteld en het was een fraai
schouwspel door de vaak flamboyante aankleding en kostuums. Het was realistischer theater
dan het noh theater, de onderwerpen waren meestal dagelijkse zaken met geld en
liefdesverhoudingen. Dit theater stond als het ware midden tussen het volk en mogelijk ook
door het type publiek was er vaak een verbaal contact tussen de acteurs en het (vaak
jonge) publiek. Het grappige is dat men ook nu nog tijdens een kabukivoorstelling het
publiek kan horen roepen om hun favoriete acteurs aan te moedigen, bijv. door het 'huis'
waar toe zij behoren te roepen, zoals 'Naritaya'. Deze kreten worden 'Kakegoe' genoemd.
(Bedenk dat hier niet onze 'oe' klank is weergegeven maar een afzonderlijke 'o' en 'e' en
dat de 'g' klinkt als in het Engelse 'garden'.)
![]() |
![]() |
Het oudste nog in gebruik
zijnde kabukitheater |
Net als vroeger moeten de
bezoekers van |
In de loop van de tijd is kabuki een volwassen theatervorm geworden maar worden alle
vrouwenrollen nog steeds door mannen gespeeld. Deze acteurs, onnagata of oyama geheten,
zijn heel gespecialiseerd en worden zeer bewonderd. Het gaat vaak over van vader op zoon.
Hierbij krijgen zij generatienummers. Zo is van het huis 'Naritaya' het geslacht Ichikawa
heel beroemd met Danjuro, zoals Ichikawa Danjuro V, die leefde van 1791-1859.
De kostuums zijn nog steeds spectaculair en ook houdt men van speciale effecten als
bliksem en donder of een stevige sneeuwstorm. Het toneel kent allerlei hulpmiddelen, zoals
een draaiend platform en een lift waarmee de acteurs opeens kunnen verdwijnen of
verschijnen.
![]() |
![]() |
De zaal van het theater
als de bezoekers |
Een uitvergroting toont
hoe de dames |
Men kan de kabukistukken grofweg in drieën verdelen:
1. Jidai-mono, historische stukken, die het leven uit het feodale tijdperk weergeven,
meestal het landleven.
2. Sewa-mono, meer huiselijke taferelen uit de stadse kringen
3. Shosagoto, dansstukken
Kabuki wordt in speciale kabuki-theaters opgevoerd die zijn uitgerust met een
kabuki-toneel. Een dergelijk toneel heeft een aantal speciale voorzieningen zoals een
draaitoneel (mawari butai) en een lift op toneel (seri) waardoor acteurs snel op het
toneel kunnen verschijnen of juist verdwijnen.
Een heel bekend en beroemd kabukistuk is 'Chushingura'
of uitgebreider 'Kanadehon Chusingura'. Het is het waargebeurde verhaal van de 47 rônin.
Een rônin is een samoerai die zijn meester of heer heeft verloren. Het verhaal speelt
zich af in 1701/1702 ten tijde van de shôgun Tokugawa Tsunayoshi.
Chushingura Het was in het kasteel van de shôgun Tokugawa Tsunayoshi in Edo dat in de 3e maand van het jaar 1701 een heer Asano Takumi no kami Naganori een andere heer, de hoge functionaris Kira Kozuke no suke, met een zwaard aanviel omdat de laatste Asano Naganori had beledigd. Hierbij werd heer Kira slechts licht gewond maar omdat het gebruik van wapens in het kasteel van de shôgun was verboden werd Asano Naganori veroordeeld tot het plegen van seppuku. Voor hij seppuku pleegde verzocht Asano Naganori zijn volgelingen, 47 samoerai, hem te wreken en daarbij het zwaard te gebruiken dat hij zou gebruiken bij de seppuku. Alle bezittingen van heer Asano werden geconfisqueerd en de 47 samoerai hadden geen meester meer, ze waren dus ronin geworden. Omdat heer Kira wraak verwachtte van de samoerai van Asano, liet hij ze continu in de gaten en met name over de leider van deze samoerai, Ôishi Kura no suke Yoshio, werd alles gerapporteerd. Deze leidde echter een bandeloos leven, bezocht prostituees en was steeds dronken. Hierdoor werden de spionnen van Kira misleid en men verwachtte geen wraak meer. Echter, in de 12e maand van het jaar 1702 overvielen de 46 ronin (één was inmiddels overleden) het huis van heer Kira, doodden hem met het zwaard zoals zij beloofd hadden en brachten Kira's hoofd naar het graf van Asano Naganori, bij de Sengakuji tempel in Tokyo. Hierop gaven zij zich over aan de politie, wel wetend wat hun te wachten stond. Het was een daad die de ronin verplicht waren aan hun stand als (gewezen) samoerai, sterker nog, het was hun plicht volgens de bushidô (de weg van de samoerai) en daarom had iedereen hier begrip voor. Ook de shôgun begreep dit maar moest ze toch tot de dood veroordelen. Als bijzondere geste mochten zij seppuku plegen, hetgeen hun eer redde. Toen Chushingura als kabukistuk zou worden opgevoerd werd het als zodanig verboden door de shôgun. Men verplaatste het verhaal hierop naar een eerdere periode (naar de 14e eeuw, ten tijde van shôgun Ashikaga Takauji) en veranderde alle namen. Dit mocht wel en het zou een enorm succes worden. Het wordt nog steeds gespeeld als kabukistuk. Inmiddels is het ook diverse keren verfilmd. |
Bunraku
Bunraku is een poppenspel waarbij de poppenspelers ook op een (speciaal)
toneel staan. Hierbij zijn de poppen bijna levensgroot. Veelal worden de poppen door
3 man bediend. De belangrijkste poppenspeler, de 'omozukai' bedient middels stangen en
diverse mechanieken, het hoofd van de pop, zoals de gezichtsexpressie en de rechterarm.
Een tweede speler bedient de linkerarm van de pop en verzorgt de benodigde attributen, hij
heet 'hidarizukai'. De derde, de 'ashizukai' bedient de benen van de pop. De laatste twee
spelers hebben zwarte zakken over hun hoofd en worden geacht onzichtbaar te zijn. Het
duurt ongeveer 30 jaar voor men als volleerd 'omozukai' kan optreden. Als leerling
poppenspeler speelt men eerst ong. 10 jaar als 'ashizukai' (de benenbedienaar), daarna
weer 10 jaar als 'hidarizukai' en tenslotte nog eens 10 jaar als aankomend
'omozukai'.
![]() |
Sankai Juku |
Een moderne Japanse dansvorm die in de jaren zestig van de vorige eeuw werd gecreëerd en
ontwikkeld door Hijikata Tatsumi (1928-1986). Hierbij zijn de dansers of danseressen
helemaal wit geschilderd en voeren een veelal trage ietwat absurdistisch uitziende dansen
op, die fel realistisch kunnen zijn met nadruk op dood en verderf. De groep van Hijikata
Tatsumi heet Dairakuda Kan. Een andere butohgroep, Sankai Juku, die ook al in Nederland
(Amsterdam) heeft opgetreden, is inmiddels wereldberoemd geworden. Het gezelschap Sankai
Juku werd in 1979 door Amagatsu opgericht. Sankai Juku betekent zoiets als: het
atelier van de bergen en de zeeën. De kringloop van het leven, die zo belangrijk is bij
Butoh-dans, komt ook in deze naam tot uitdrukking. In elke voorstelling speelt de
kringloop, de continuïteit van het leven een rol.
Unesco en de Japanse kunst
In 2001 heeft de Unesco in een eerste proclamatie het Japanse nôgaku-theater uitgeroepen
tot immateriëel erfgoed van de mensheid. In een tweede proclamatie in 2003 gebeurde dit
met het bunraku poppentheater. In een derde en waarschijnlijk laatste proclamatie in 2005,
viel deze eer te beurt aan het kabukitheater.
Deze pagina is een onderdeel van Uchiyama's website over Japan
|