Geschiedenis van de Japanse kunst

Prentkunst

Japanse poppen

Geschiedenis in jaartallen

Toneel en Dans
Muziek
Film (speelfilm)
Anime

Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt.


Geschiedenis van de Japanse kunst

Jômoncultuur
De oudste bekende cultuur gaat terug tot ong. 10.000 v. C. Het gevonden aardewerk uit deze periode is simpel, glad en verder onbewerkt. Deze periode, tot ong. 7500 v. C. wordt wel pre- of proto Jômon periode genoemd omdat deze vóór de periode ligt waarin het aardewerk met touwmotieven wordt bewerkt. Deze ingedrukte touwmotieven (Jômon in het Japans) verschijnen dus later. Vanaf 7500 v. C. wordt, kunsthistorisch gezien, de Jômon periode opgedeeld in vieren.

jomonpot

Jômonpot

Men spreekt over de vroege Jômon periode als de periode waarin potten gemaakt worden die uit lagen zijn opgebouwd, met een conische onderkant (zoals we bij amfora zien) en de touwmotieven worden aangebracht, door touw in het klei te drukken. Het indrukken van touw kan op allerlei manieren, bijv. door touw op een bepaalde manier op een stokje te wikkelen en dat over het kleioppervlak te rollen, waardoor verschillende patronen kunnen ontstaan.

umataka

Umataka

Tijdens de Midden Jômon worden de onderkanten van voorwerpen plat (niet meer zo conisch) en de oppervlakken van de voorwerpen worden voorzien van opvallende kronkelende, meanderende rillen, zoals bij Umataka. Er wordt weinig of geen huishoudelijk vaatwerk gevonden.
Tijdens het Laat Jômon (ong. 2500 - 1000 v.C.) komt het vaatwerk met conische onderkant weer terug en zien we wat invloeden van het vaste land van Azië. Tijdens de Laatste Jômon (1000 - 300 v.C.) zien we aardewerk gebruiksvoorwerpen maar ook voorwerpen waarvan het doel niet duidelijk is. Ook worden figuren uit klei gemaakt, sommige met hele grote, insectenachtige ogen, ogen met kleine spleten, mogelijk werden deze figuren gebruikt voor religieuze doeleinden.

Yayoicultuur (300 v. C. - 300 n.C.)

dôtaku

dôtaku

Men denkt dat Yayoicultuur naar Japan werd gebracht door mensen die vanuit Zuid-Korea Japan (Kyushu) binnenkwamen. Zij verdreven de Jômonmensen naar het zuiden (Okinawa) en naar het noorden (Hokkaido), maar zij vermengden zich waarschijnlijk ook wel op grote schaal met de toenmalige bewoners, de Jômon. De verdreven Jômonmensen zijn waarschijnlijk de voorouders van de huidige Ainu. De Yayoicultuur vestigde zich, komend uit Kyushu, in Yamato, de streek in buurt van het huidige Kyoto en Nara. Yamato zal een heel belangrijk gebied voor Japan worden en het woord Yamato is eigenlijk synoniem met Japan. Het is echter niet bekend of het in de eerste annalen genoemde Yamato ook dit gebied ten zuiden van het huidige Kyoto was of wellicht een gebied op Kyushu.

Het grote verschil met het Jômon aardewerk is dat er nu gebruik gemaakt wordt van de draaischijf. We zien nu ook verschillende gebruiksvoorwerpen van aardewerk, maar nu met gladde oppervlakken. Het bewerken van metaal is ook door hen meegenomen, zodat we zowel ijzeren als bronzen voorwerpen tegenkomen. Men importeert spiegels vanuit China en leert, ook vanuit China (ongeveer in de eerste eeuw na Christus) het gieten van brons, te zien aan de bronzen bellen (of klokken), de dôtaku. De dôtaku zijn typische bronzen klokken, die we uitsluitend in deze periode tegenkomen en die waarschijnlijk een religieuze functie hadden.

haniwa

Haniwa

Kofun periode (300 - 710 n. C.)
De kofuncultuur is genoemd naar de grafheuvels  (tumuli, in het Japans: kofun) waar belangrijke personen werden begraven. Rondom een dergelijk tumulus werden velen kleine voorwerpen geplaatst, de zgn. haniwa.
De kofun periode wordt, kunsthistorisch gezien, opgedeeld in:
de Yamato periode (300-552),
de Asuka periode (552-645) en
de Hokuhô periode (645-710).
De Kofun periode is heel belangrijk geweest voor Japan omdat in 538 (of in 552) het boeddhisme vanuit Korea wordt ingevoerd en een grote invloed heeft op de kunst, met name sculptuur en architectuur. Eén van de voorvechters voor de invoering is prins Shôtoku, hij haalt als prins-regent, de banden met China en Korea aan en er komen veel ambachtslieden, zoals beeldhouwers uit Korea naar Japan, waardoor veel karakteristieken uit de Koreaanse kunst in de Japanse kunst van die tijd zijn terug te vinden.

Horyuji

De pagode  en de hoofdhal (Kondô)
van de Hôryûji

Prins Shôtoku bouwt een paleis  bij de Yamatorivier en er dichtbij bouwt hij een boeddhistische tempel, de Wakakusa-dera. Na zijn dood wordt het paleis (in 643) en de tempel (in 670) in brand gestoken maar kort daarna wordt de tempel weer opgebouwd, nu onder de naam Hôryû-ji (-ji en -dera betekenen beide 'boeddhistische tempel'). Deze tempel staat er nog steeds en ligt dichtbij Nara. Het is de oudst bekende tempel van Japan en herbergt vele Japanse kunstschatten, zoals het oudst bekende voorbeeld van architectuur uit de Asuka periode, de Tamamushischrijn.

In 645 luidt een omwenteling op staatsrechtelijk gebied, die Taika (Grote Verandering) wordt genoemd, de Asuka periode in. Nu wordt ook de eerste Japanse nengô ingevoerd, d.w.z. voor het eerst krijgt een bepaalde periode een naam, deze eerste periode heet dan ook Taika.

Zoals al eerder is vermeld is het boeddhisme een geweldige inspiratiebron voor kunstenaars, zoals overigens bijna alle religies. Zo worden er veel sculpturen van Boeddha's en bodhisattva's gemaakt (van geschilderd klei of hout) maar ook veel tekeningen en schilderingen. In het begin zijn dit nog typisch boeddhistisch Chinese schilderingen, zelfs zijn het nog Chinese landschappen. Pas later komen er eigen interpretaties en ontstaan de Japanse schilderingen, met Japanse taferelen en landschappen. Deze laatste worden yamato-e (Japanse prenten) genoemd ter onderscheiding van de eerdere Chinese prenten, die kara-e worden genoemd. Tegenwoordig verstaat men onder yamato-e meer de umakimono, horizontaal oprolbare en verhalende schilderingen op papier, zoals het verhaal van prins Genji op een beroemde umakimono uit de 11e eeuw.

Nara periode (710 - 794) ook wel Tenpyô periode (kunsthistorisch)
In 712 komt de Kojiki gereed en in 720 de uitbreiding op de Kojiki, de Nihon shoki (zie ook de pagina over de Japanse literatuur). In deze boeken wordt de (mythische) geschiedenis van Japan voor het eerst vastgelegd. Tot de komst van de Chinese schrifttekens heeft Japan immers nooit schrift gekend en is de geschiedenis alleen uit overlevering bekend. In 752 komt de Grote Boeddha van Tôdaiji gereed en wordt deze op indrukwekkende wijze ingewijd.

Heianperiode (794 - 1192)

murasaki

Murasaki Shikibu


De Heian periode is zeer belangrijk geweest voor de kunst in Japan. Voor belangrijke regerings- en andere functies aan het Japanse keizerlijke hof achtte men de mate waarin men kunsten als kalligrafie en poëzie kon bedrijven belangrijker dan welke andere capaciteiten dan ook. Bij het schrijven bedienen de mannen zich voornamelijk van de Chinese schrifttekens, de kanji, die eigenlijk niet geschikt zijn voor het weergeven van het Japans, maar wel een zekere status geven, hetgeen dan heel belangrijk is. De vrouwen gebruiken de afgeleide karakters, de hiragana, waarmee exact de Japanse taal kan worden weergegeven. Rond het jaar 1000 verschijnen twee boeken van twee hofdames. Beide boeken behoren nu tot de top van de oude Japanse literatuur. Sei Shonagon schreef begin 11e eeuw: Het hoofdkussenboek (Makura no Soshi)  over belevenissen aan het hof en Murasaki Shikibu schreef: Het verhaal van prins Genji (Genji Monogatari). Het verhaal van een prins aan het hof, Hikaru Genji, die zoals gewoon was in zijn tijd, vele minnaressen had. Hij kon echter zijn vorige liefdes niet vergeten. Het boek is gepubliceerd rond 1020.

Kamakuraperiode (1192 - 1333)

Amida Boeddha

Amida Boeddha in Kamakura


Het boeddhisme wordt in deze periode heel belangrijk, voornamelijk omdat het gewone volk nu ook toegang kreeg tot de tempels. Binnen het boeddhisme ontstonden nieuwe sekten, zoals de Jodosekte, maar ook het zenboeddhisme dat heel belangrijk gaat worden. In 1252 werd de 13,5 meter hoge bronzen Grote Amida Boeddha van Kamakura gegoten. Dit enorme beeld stond in de Kotokuin tempel van   de Jodosekte. Oorspronkelijk stond het beeld in een grote hal maar deze hal is verwoest tijdens een storm in 1369. Het toegepaste perspectief, waardoor het beeld in de juiste proporties lijkt als men er vlak voor staat, wijst op Griekse invloeden, mogelijk via de Zijderoute.


Muromachiperiode (1333 - 1573)
De Muromachi periode, genoemd naar de wijk in Muromachi in Kyoto waar de shôguns gehuisvest waren, wordt ook wel Ashikaga periode genoemd naar de shôguns van de Ashikaga clan. Het was een onrustige en onstabiele tijd waardoor men zich meer ging richten tot geestelijke zaken als zenboeddhisme, theeceremonie, ikebana en de Japanse tuinarchitectuur. Het zenboeddhisme kreeg een grote invloed op de verschillende kunstuitingen.

kinkakuji

Kinkakuji in Kyoto

Het was de derde Ashigaka shôgun, Ashikaga Yoshimitsu (1358-1408), die de beroemde Kinkakuji (Gouden Paviljoen) in 1397 in Kyoto liet bouwen, aanvankelijk als een villa voor zichzelf om zich daar te kunnen terugtrekken na zijn abdicatie als shôgun in 1395. Hij was een overtuigd zenboeddhist en na zijn dood moest zijn villa worden omgebouwd tot een tempel. Officiële naam is Rokuonji. Als een soort tegenhanger heeft shôgun Ashikaga Yoshimasa in 1489 een ander paviljoen laten bouwen, het Zilveren paviljoen of de Ginkakuji, in het noord-oosten van Kyoto, terwijl de Kinkakuji in het noord-westen ligt. Er werden veel zentempels gebouwd met al hun benodigde versieringen waardoor de kunst weer een grote vlucht nam. Ook de bij deze tempels horende tuinen, de kare sansui tuinen (de droge zentuinen) ontstonden, zoals bijv. de Daisen-in in Kyoto.

Azuchi-Momoyamaperiode (1573 - 1600)

kamerscherm himeijiburcht

Detail van een kamerscherm uit de Azuchi-Momoyamaperiode

Himeijiburcht

Deze periode wordt wel de gouden eeuw van de Japanse kunst genoemd. Niet alleen omdat de kunst vele hoogtepunten kende maar ook omdat er veel goud in de kunst gebruikt werd, zoals heel goed te zien bij kamerschermen uit die tijd. Ook later nog in de Edoperiode wordt veel (blad)goud gebruikt. Deze periode wordt ook gekenmerkt door het bouwen van burchten, waarvan die van Himeiji tot de bekendste behoort


Edoperiode (1600 - 1868)

utamaro harunobu

Kitagawa Utamaro (1753-1806)

Suzuki Harunobu (1725-1770)

houkusai fuji hiroshige

Katsushika Hokusai
(1760-1849)

Andô Hiroshige
(1797-1858)



De Edoperiode is v.w.b. de kunst voornamelijk bekend geworden door de prentkunst. Halverwege de 17e eeuw was het Iwasa Matabei die het alledaagse leven vastlegde met een nieuwe techniek, waarbij de afbeelding in een houtblok werd gesneden. Aanvankelijk alleen in zwart/wit. Hoewel men wel de techniek voor meerkleurendruk kende en toepaste bij meer technische werken werd dit pas in de 18e eeuw voor prenten gebruikt.  Deze prenten werden ukiyo-e genoemd, hetgeen "afbeelding van de vlietende wereld" betekent. Het waren realistische afbeeldingen van het leven van alledag, inclusief erotische prenten die openlijk vertoond werden en pas later verboden werden.
Waarschijnlijk was het Suzuki Harunobu die in het midden van de 18e eeuw, als één van de eersten, meerkleurendrukprenten maakte.
In deze beginperiode werden er veel prenten gemaakt uit het 'vlietende leven', het leven zoals zich dat afspeelde in de uitgaanswijken. Veel prenten van beroemde  geisha's, overigens een beroep met een hoge status, en veel prenten van kabukiacteurs, meestal tijdens het uitoefenen van hun beroep, in een bepaalde rol. Hele geslachten van beroemde acteurs zijn op die manier vastgelegd.
Andere dankbare onderwerpen waren de 'bijin', (letterlijk vertaald 'mooie vrouwen' maar veelal werden hier prostituees mee aangeduid) en de samoerai (deze prenten werden musha-e genoemd). Ook populair waren de erotische prenten (shunga), die vaak alles toonden alsof het door een vergrootglas was bekeken.
Landschappen werden als minderwaardig beoordeeld, maar later zien we die toch verschijnen, zoals van Hokusai en Hiroshige. Het zijn dan veelal series, zoals de 'zesendertig gezichten van de berg Fuji' (Hokusai en Hiroshige) en bijv. 'drieënvijftig stations langs de Tôkaidô' van Hiroshige.

Moderne tijd
Japanse kunstenaars hebben tegenwoordig, ook in het westen, veel naam gemaakt. Denk aan de grote hoeveelheid geproduceerde teken- en speelfilms. Deze kunstenaars hebben zeker een nieuwe dimensie toegevoegd aan de tekenfilmindustrie ("anime", afgeleid van het Engels 'animation'), met als bekend voorbeeld Akira, oorspronkelijk een stripboek (manga) uit 1982 van Otomo Katsuhiro. De tekenfilm Akira wordt wel gezien als een van de beste tekenfilms aller tijden. De film werd in 1988 in de Verenigde Staten uitgegeven en was meteen een succes.
In de speelfilmindustrie is natuurlijk Kurosawa Akira (hier bekend als Akira Kurosawa) een van de bekendste regisseurs, vooral door zijn film "The Seven Samurai". Deze film heeft model gestaan voor de bekende Amerikaanse uitvoering, "The Magnificent Seven".

Ook als designers van (huishoudelijke) voorwerpen maar bovenal in de architectuur hebben de Japanners veel nieuwe en gedurfde ontwerpen op hun naam staan. Veel van de moderne en gewaagde ontwerpen in Japan en daarbuiten zijn van de hand van Japanse architecten.

Publicaties
Op het gebied van Japanse kunst kennen we een kwartaalblad (Engels) dat wordt uitgegeven in Japan, Daruma magazine. Het behandelt allerlei vormen van de Japanse kunst en ziet er zeer fraai uit.

In Nederland kennen we de Society for Japanese Arts. Zij geven 4 keer per jaar een newsletter uit, maar wel alleen voor de leden.


Links

Literatuur

Deze pagina is een onderdeel van Uchiyama's website over Japan
terug naar begin