|
Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt. |
|
Jômonpot |
Men spreekt over de vroege Jômon periode als de periode waarin potten gemaakt worden die uit lagen zijn opgebouwd, met een conische onderkant (zoals we bij amfora zien) en de touwmotieven worden aangebracht, door touw in het klei te drukken. Het indrukken van touw kan op allerlei manieren, bijv. door touw op een bepaalde manier op een stokje te wikkelen en dat over het kleioppervlak te rollen, waardoor verschillende patronen kunnen ontstaan.
Umataka |
Tijdens de Midden Jômon
worden de onderkanten van voorwerpen plat (niet meer zo conisch) en de oppervlakken van de
voorwerpen worden voorzien van opvallende kronkelende, meanderende rillen, zoals bij
Umataka. Er wordt weinig of geen huishoudelijk vaatwerk gevonden.
Tijdens het Laat Jômon (ong. 2500 - 1000
v.C.) komt het vaatwerk met conische onderkant weer terug en zien we wat invloeden van het
vaste land van Azië. Tijdens de Laatste Jômon (1000
- 300 v.C.) zien we aardewerk gebruiksvoorwerpen maar ook voorwerpen waarvan het doel niet
duidelijk is. Ook worden figuren uit klei gemaakt, sommige met hele grote, insectenachtige
ogen, ogen met kleine spleten, mogelijk werden deze figuren gebruikt voor religieuze
doeleinden.
Yayoicultuur (300 v. C. - 300 n.C.)
dôtaku |
Men denkt dat Yayoicultuur naar Japan werd gebracht door mensen die vanuit Zuid-Korea Japan (Kyushu) binnenkwamen. Zij verdreven de Jômonmensen naar het zuiden (Okinawa) en naar het noorden (Hokkaido), maar zij vermengden zich waarschijnlijk ook wel op grote schaal met de toenmalige bewoners, de Jômon. De verdreven Jômonmensen zijn waarschijnlijk de voorouders van de huidige Ainu. De Yayoicultuur vestigde zich, komend uit Kyushu, in Yamato, de streek in buurt van het huidige Kyoto en Nara. Yamato zal een heel belangrijk gebied voor Japan worden en het woord Yamato is eigenlijk synoniem met Japan. Het is echter niet bekend of het in de eerste annalen genoemde Yamato ook dit gebied ten zuiden van het huidige Kyoto was of wellicht een gebied op Kyushu.
Het grote verschil met het Jômon aardewerk is dat er nu gebruik gemaakt wordt van de draaischijf. We zien nu ook verschillende gebruiksvoorwerpen van aardewerk, maar nu met gladde oppervlakken. Het bewerken van metaal is ook door hen meegenomen, zodat we zowel ijzeren als bronzen voorwerpen tegenkomen. Men importeert spiegels vanuit China en leert, ook vanuit China (ongeveer in de eerste eeuw na Christus) het gieten van brons, te zien aan de bronzen bellen (of klokken), de dôtaku. De dôtaku zijn typische bronzen klokken, die we uitsluitend in deze periode tegenkomen en die waarschijnlijk een religieuze functie hadden.
Haniwa |
Kofun periode (300 - 710 n. C.)
De kofuncultuur is genoemd naar de grafheuvels (tumuli, in het Japans: kofun) waar
belangrijke personen werden begraven. Rondom een dergelijk tumulus werden velen kleine
voorwerpen geplaatst, de zgn. haniwa.
De kofun periode wordt, kunsthistorisch gezien, opgedeeld in:
de Yamato periode (300-552),
de Asuka periode (552-645) en
de Hokuhô periode (645-710).
De Kofun periode is heel belangrijk geweest voor Japan omdat in 538 (of in 552) het
boeddhisme vanuit Korea wordt ingevoerd en een grote invloed heeft op de kunst, met name
sculptuur en architectuur. Eén van de voorvechters voor de invoering is prins Shôtoku,
hij haalt als prins-regent, de banden met China en Korea aan en er komen veel
ambachtslieden, zoals beeldhouwers uit Korea naar Japan, waardoor veel karakteristieken
uit de Koreaanse kunst in de Japanse kunst van die tijd zijn terug te vinden.
De pagode en de
hoofdhal (Kondô) |
Prins Shôtoku bouwt een paleis bij de Yamatorivier en er dichtbij bouwt hij een boeddhistische tempel, de Wakakusa-dera. Na zijn dood wordt het paleis (in 643) en de tempel (in 670) in brand gestoken maar kort daarna wordt de tempel weer opgebouwd, nu onder de naam Hôryû-ji (-ji en -dera betekenen beide 'boeddhistische tempel'). Deze tempel staat er nog steeds en ligt dichtbij Nara. Het is de oudst bekende tempel van Japan en herbergt vele Japanse kunstschatten, zoals het oudst bekende voorbeeld van architectuur uit de Asuka periode, de Tamamushischrijn.
In 645 luidt een omwenteling op staatsrechtelijk gebied, die Taika (Grote Verandering) wordt genoemd, de Asuka periode in. Nu wordt ook de eerste Japanse nengô ingevoerd, d.w.z. voor het eerst krijgt een bepaalde periode een naam, deze eerste periode heet dan ook Taika.
Zoals al eerder is vermeld is het boeddhisme een geweldige inspiratiebron voor kunstenaars, zoals overigens bijna alle religies. Zo worden er veel sculpturen van Boeddha's en bodhisattva's gemaakt (van geschilderd klei of hout) maar ook veel tekeningen en schilderingen. In het begin zijn dit nog typisch boeddhistisch Chinese schilderingen, zelfs zijn het nog Chinese landschappen. Pas later komen er eigen interpretaties en ontstaan de Japanse schilderingen, met Japanse taferelen en landschappen. Deze laatste worden yamato-e (Japanse prenten) genoemd ter onderscheiding van de eerdere Chinese prenten, die kara-e worden genoemd. Tegenwoordig verstaat men onder yamato-e meer de umakimono, horizontaal oprolbare en verhalende schilderingen op papier, zoals het verhaal van prins Genji op een beroemde umakimono uit de 11e eeuw.
Nara periode (710 - 794) ook wel Tenpyô
periode (kunsthistorisch)
In 712 komt de Kojiki gereed en in 720 de uitbreiding op de Kojiki, de
Nihon shoki (zie ook de pagina over de Japanse
literatuur). In deze boeken wordt de (mythische) geschiedenis van Japan voor het eerst
vastgelegd. Tot de komst van de Chinese schrifttekens heeft Japan immers nooit schrift
gekend en is de geschiedenis alleen uit overlevering bekend. In 752 komt de Grote Boeddha
van Tôdaiji gereed en wordt deze op indrukwekkende wijze ingewijd.
Heianperiode (794 - 1192) |
Murasaki Shikibu |
De Heian periode is zeer belangrijk geweest voor de kunst in Japan. Voor belangrijke
regerings- en andere functies aan het Japanse keizerlijke hof achtte men de mate waarin
men kunsten als kalligrafie en poëzie kon bedrijven belangrijker dan welke andere
capaciteiten dan ook. Bij het schrijven bedienen de mannen zich voornamelijk van de
Chinese schrifttekens, de kanji, die eigenlijk niet geschikt zijn voor het weergeven van
het Japans, maar wel een zekere status geven, hetgeen dan heel belangrijk is. De vrouwen
gebruiken de afgeleide karakters, de hiragana, waarmee exact de Japanse taal kan worden
weergegeven. Rond het jaar 1000 verschijnen twee boeken van twee hofdames. Beide boeken
behoren nu tot de top van de oude Japanse literatuur. Sei
Shonagon schreef begin 11e eeuw: Het hoofdkussenboek
(Makura no Soshi) over belevenissen aan het hof en Murasaki Shikibu schreef: Het
verhaal van prins Genji (Genji Monogatari). Het
verhaal van een prins aan het hof, Hikaru Genji, die zoals gewoon was in zijn tijd, vele
minnaressen had. Hij kon echter zijn vorige liefdes niet vergeten. Het boek is
gepubliceerd rond 1020.
Kamakuraperiode (1192 - 1333) |
Amida Boeddha in Kamakura |
Het boeddhisme wordt in deze periode heel belangrijk, voornamelijk omdat het gewone volk
nu ook toegang kreeg tot de tempels. Binnen het boeddhisme ontstonden nieuwe sekten, zoals
de Jodosekte, maar ook het zenboeddhisme dat heel belangrijk gaat worden. In 1252 werd de
13,5 meter hoge bronzen Grote Amida Boeddha van Kamakura gegoten. Dit enorme beeld stond
in de Kotokuin tempel van de Jodosekte. Oorspronkelijk stond het beeld in een grote
hal maar deze hal is verwoest tijdens een storm in 1369. Het toegepaste perspectief,
waardoor het beeld in de juiste proporties lijkt als men er vlak voor staat, wijst op
Griekse invloeden, mogelijk via de Zijderoute.
Muromachiperiode (1333 - 1573)
De Muromachi periode, genoemd naar de wijk in Muromachi in Kyoto waar de
shôguns gehuisvest waren, wordt ook wel Ashikaga periode genoemd naar de shôguns van de
Ashikaga clan. Het was een onrustige en onstabiele tijd waardoor men zich meer ging
richten tot geestelijke zaken als zenboeddhisme, theeceremonie, ikebana en de Japanse
tuinarchitectuur. Het zenboeddhisme kreeg een grote invloed op de verschillende
kunstuitingen.
Kinkakuji in Kyoto |
Het was de derde Ashigaka shôgun, Ashikaga Yoshimitsu (1358-1408), die de beroemde Kinkakuji (Gouden Paviljoen) in 1397 in Kyoto liet bouwen, aanvankelijk als een villa voor zichzelf om zich daar te kunnen terugtrekken na zijn abdicatie als shôgun in 1395. Hij was een overtuigd zenboeddhist en na zijn dood moest zijn villa worden omgebouwd tot een tempel. Officiële naam is Rokuonji. Als een soort tegenhanger heeft shôgun Ashikaga Yoshimasa in 1489 een ander paviljoen laten bouwen, het Zilveren paviljoen of de Ginkakuji, in het noord-oosten van Kyoto, terwijl de Kinkakuji in het noord-westen ligt. Er werden veel zentempels gebouwd met al hun benodigde versieringen waardoor de kunst weer een grote vlucht nam. Ook de bij deze tempels horende tuinen, de kare sansui tuinen (de droge zentuinen) ontstonden, zoals bijv. de Daisen-in in Kyoto.
Azuchi-Momoyamaperiode (1573 - 1600) |
|
Detail van een kamerscherm uit de Azuchi-Momoyamaperiode |
Himeijiburcht |
Deze periode wordt wel de gouden eeuw van de Japanse kunst genoemd. Niet alleen omdat de kunst vele hoogtepunten kende maar ook omdat er veel goud in de kunst gebruikt werd, zoals heel goed te zien bij kamerschermen uit die tijd. Ook later nog in de Edoperiode wordt veel (blad)goud gebruikt. Deze periode wordt ook gekenmerkt door het bouwen van burchten, waarvan die van Himeiji tot de bekendste behoort
Moderne tijd Publicaties In Nederland kennen we de Society for Japanese Arts. Zij geven 4 keer per jaar een newsletter uit, maar wel alleen voor de leden. |
||||||||||
Deze pagina is een onderdeel van Uchiyama's website over Japan
|