|
Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt. |
|
Een stenen lantaarn (ishidôrô) naast een paadje met Japanse azalea's in bolvorm geven een hele rustige sfeer. |
De al eerder genoemde ishidôrô of stenen
lantaarn is in verschillende uitvoeringen te koop. Neem een niet al te grote,
maar verder is het aan ieders smaak welke gekozen wordt. De functie van de lantaarn was
vroeger om een pad te verlichten.
Men onderscheidt 4 typen.
1. De tachi-gata, een grote lantaarn, zoals de hiernaast afgebeelde, vaak
zo'n 1,5 meter hoog of groter. Het eigenlijke lichthuis staat op een hoog voetstuk en deze
rust weer op een basis. Deze basis wordt wel gedeeltelijk ingegraven. Tachi-gata betekent
'staande model'. Hier vallen weer vele typen onder, zoals de Kasuga.
2. De ikekomi-gata, het ingegraven type. Deze heeft geen voetstuk maar de
(meestal ruwe) voet wordt direct in de grond ingegraven.
3. De oki-gata zijn de kleine lantaarns. Het lichthuis staat vaak direct
op een stenen ondergrond.
4. De yukimi-gata zijn ook kleine lantaarns, maar hebben een grote hoed
en meestal bestaat de voet uit vier steunpunten. Yukimi betekent 'sneeuwkijken', omdat
sneeuw heel mooi op deze grote hoed blijft liggen.
Een yukimi wordt veelal bij het water geplaatst. |
Andere typeaanduidingen zijn bijv. de rankei en hiermee worden de
lantaarns aangeduid die op een gebogen voet staan, waardoor ze boven het water kunnen
hangen. Oribe zijn van het ikekomi type en hebben een afbeelding van
Boeddha in hun voetstuk. Daarnaast is er ook nog de kotoji, een lantaarn
op twee gebogen voeten.
Een ander ornament is de pagode. Een afgeleide van de
stupa uit India. De grote pagodes zien we veel in Japan bij de tempels, maar de kleine
uitvoeringen worden wel in de tuinen gebruikt.
Overigens worden in de tuincentra de verschillende benamingen nogal eens door elkaar
gehaald.
De tsukubai (een waterbassin) of een chôzubachi
staat vaak aan het begin of eind van een pad, maar deze vereist wel (weinig) stromend
water. In een theetuin is deze eigenlijk bedoeld om de handen en gezicht te reinigen
voordat men het theepaviljoen betreedt.
Het verschil tussen een chôzubachi en een tsukubai is in feite de
grootte en de geschiedenis. Van oorsprong had men bij een tempel een chôzubachi om voor
het betreden van de tempel, de handen en het gezicht (en dus de geest) te reinigen.
Chôzubachi betekent 'pot om handen te reinigen'. De chôzubachi was zo'n 40 cm hoog of
groter. De theemeesters vonden dit een goed idee om dit ook toe te passen bij een
theehuis, maar dan wel met een kleinere (lagere) uitvoering, zodat men gedwongen werd om
te bukken en noemde dit een tsukubai (een plaats waar men bukt). Dit komt ook weer terug
bij het betreden van een theehuis, waarbij een lage ingang gebruikt wordt. Ook nu wordt
men gedwongen te bukken, hetgeen de eigen nederigheid benadrukt. Tegenwoordig wordt ook
wel alleen het waterbassin een chôzubachi genoemd en de gehele opstelling een tsukubai.
Een kakehi is heel goed
zelf |
Men kan ook water (bijv. voor de tsukubai) uit een bamboepijp laten stromen (kakehi),
dit geeft continu geruis van water en is rustgevend, deze past dus wel in een theetuin.
Tegenwoordig ziet men hier ook de bamboeklapper (shishiodoshi)
veel in de tuincentra. Bedenk dat het regelmatig geklap van de pijp op een steen op den
duur irriterend kan werken. Past bijv. niet in de rust van de theetuin.
Tenslotte werd vroeger de shishiodoshi gebruikt om dieren (herten) te
verjagen.
Het wandelpad kan gemaakt worden van stapstenen (tobi-ishi). Het mooist zijn platte stenen, die licht onregelmatig zijn.
Over echt water of een 'virtueel' water (gesimuleerd door fijn grind) kan een brug gelegd worden. Deze kan recht of in boog zijn, van hout of steen. Ze zijn beide te koop. De stenen bruggen zijn erg zwaar maar zijn ook zelf ter plekke te storten.
Een vijver en een beekje kunnen heel fraai in het geheel ingepast worden. Bijv. een watervalletje met een beekje naar de vijver. Maar maak de stroom niet te groot. Geeft onrust en is niet goed voor de meeste planten. De kanten van de vijver mogen niet strak zijn maar dienen er natuurlijk uit te zien, bijv. met grind en/of grotere stenen. Vissen kunnen uiteraard ook in de vijver. Koi-karpers zijn erg mooi maar bedenk wel dat het wroeters zijn en dus de bodem omwoelen. Voor een heldere vijver zijn goudwindes geschikter.
Een terras of vlonder, liefst van hout (hardhout) eventueel geverfd (vraagt veel onderhoud). Erg mooi is als de vlonder zweeft boven een veldje van fijn grind.
Het zand in een Japanse zandtuin, dat men in Japan vaak geharkt ziet, is niet het ons bekende zand, zoals het zand van onze stranden. In de Japanse tuinen wordt daarvoor heel fijn granietachtig gruis gebruikt, een heel fijn soort steenslag, dat men bijvoorbeeld kan vinden bij riviermondingen en ontstaat door erosie, invloeden van weer en wind. Het wordt in diverse gradaties van wit tot grijs gebruikt.
Beplanting
Ook voor de beplanting geldt: houd het rustig. Bedenk dat in een Japanse
tuin de natuurlijke kleurschakeringen van de struiken, dus de bladeren en takken, het werk
doen en niet zo zeer de bloemen (al horen die er natuurlijk wel bij). Dit is op zijn
sterkst in de herfst als alle bladeren gaan verkleuren en dan speciaal die van de esdoorn
of acer (momiji).
In de Japanse tuin horen natuurlijk bomen, struiken, bloemen, varens en bamboe. Ook
siergrassen passen daar in.
Bomen voor de Japanse tuin zijn:
Acer japonicum, de groene fijnbladige esdoorn. Eventueel de dissectumvariant met
hele fijne bladeren.
Acer palmatum (fijnbladig) en hiervan bijv. de atropurpurum, die een donkerrood blad
heeft, hoewel deze laatste niet gebruikelijk is in de Japanse tuinen.
De Acers zijn wel bladverliezende bomen maar juist de voorloop hier naar toe is zeer fraai
door de schitterende verkleuringen in de herfst.
De Acer japonicum Aconitifolium |
geeft mooie herfstkleuren. |
Een Acer palmatum dissectum. |
De Ginkgo biloba fastigiata blijft zuilvormig en kan 10 m hoog worden, maar is geen snelle groeier. |
Het bijzondere blad van deze Ginkgo (Japanse notenboom). |
De Ginkgo in herfstkleuren |
Prunus is de bekende Japanse kers, die zeer fraai maar kortstondig bloeit
in het voorjaar.
Ginkgo biloba (Japanse naam: Ichô, Nederlandse naam: Japanse notenboom of tempelboom)
heeft een fraai en bijzonder blad. Deze boom is verder in zoverre bijzonder, dat hij als
boomsoort al miljoenen jaren oud is en geen loofboom of naaldboom is, maar ertussenin zit.
Tuincentra delen de boom meestal in bij de coniferen. Aan bladen en vruchten worden
geneeskundige krachten toegeschreven.
Mooi is ook de Cryptomeria japonica (Japanse ceder), zoals de 'Elegans' variëteit,
waarvan de naalden in de wintermaanden bronskleurig worden. De naalden zijn wat
sikkelvormig, vandaar ook wel de naam: sikkelden. Ze kunnen 4-5 meter hoog worden, maar er
zijn ook laagblijvende variëteiten.
Ook geschikt voor de Japanse tuin is Chamaecyparis (schijn-cipres) en dan bijv. de
Chamaecyparis obtusa, die meestal niet veel hoger dan een meter wordt.
Diverse Pinussoorten, die op Japanse wijze gesnoeid kunnen worden en dan met name de Pinus
sylvestris, de Europese vliegden, maar ook de pinus mugo, pinus densiflora of de pinus
parviflora e.d. kunnen gebruikt worden.
Bloeiende bomen
Camelia Japonica (Nederlandse naam: Camelia, is ook wel een struik), Cornus kousa
(Japanse Kornoelje), Hamamelis Japonica en verschillende Magnolia's en natuurlijk de Prunus.
Struiken, heesters en planten
Skimmia japonica, Kerria japonica, Camelia Japonica met mooie rode bloemen, de Hibiscus
syriacus, de Nandina domestica, de Azalea, Rododendron japonicum en bijv. de Chaenomeles
japonica of Japanse dwergkwee. Ook de Ilex crenata (Japanse hulst) is goed bruikbaar. Deze
kan op Japanse wijze gesnoeid worden maar is ook als heg bruikbaar.
In Japan ziet men veel in bolvorm gesnoeide Japanse azalea's. Daarvoor kunnen we hier de
buxus goed gebruiken, die we vergelijkbaar kunnen snoeien, alleen ontbreekt de bloei.
Gebruikelijk is ook de plant Hosta, waar ook een kleine variëteit van is: Hosta venusta.
Nadeel van de Hosta is dat slakken er dol op zijn. Als de Hosta echter in het grind
geplaatst wordt, wordt de weg er naar toe wel minder aantrekkelijk voor de slakken. Ook
wordt wel aanbevolen om kattenbakgrit rondom de Hosta te strooien.
Bloemen
Astilbe, Begonia (grandis), Iris Japonica, Physalis alkekengi (lampionplant), de
Platycograndiflorum (ballonplant) en de Polygonatum falcatum (Salomonszegel). Mooie grote
bloemen heeft de Anemone hupehemsis, die Herfstanemoon of Japanse anemoon wordt genoemd.
Deze sterke plant gedijt hier vrij goed en kan tot meer dan een meter hoog worden
Varens
Dryopteris erythrosora (Herfstvaren), Polystychem polyblepharum (Naaldvaren) en de bekende
Blechnum spicant (Dubbelloof)
Bamboe |
De Fargesia Robusta White Sheath geeft een mooie dikke stengel, is goed winterhard en kan 3-4 m hoog worden. Fargesia's woekeren niet. |
Bamboe is natuurlijk onlosmakelijk verbonden met de Japanse tuin. Er zijn verschillende
soorten bamboe en een van de veel gebruikte soorten is de Phyllostachus, zoals de
Phyllostachus aurea of de aureosulcata. Deze laatste kan wel tot 7 m hoog worden. De
Phyllostachussoorten woekeren echter. Door rond de wortelkluit plastic van 50 cm diep in
te graven wordt wel geprobeerd om dit te voorkomen, maar op een gegeven moment kan de
bamboe er toch langs komen. Dan kan alsnog de hele tuin er mee vol komen te staan. Bamboe
heeft daardoor de naam gekregen een woekerende plant te zijn. Dat geldt
zeker voor en aantal soorten, maar niet voor de
Fargesia, de Fargesiasoorten
woekeren niet. Bijvoorbeeld de veel
gebruikte Fargesia murieliae, ook wel Arundinaria murieliae of Sinarundinaria murieliae
genoemd, is een pol die wel langzaam uitdijt, maar niet woekert en is prima
onder controle te houden. Dit type kent vele soorten, zoals de Fargesia murieliae Mae, maar er zijn veel meer.
Een heel aantrekkelijke en mooie soort met een wat dikkere stengel is de Fargesia
robusta "White sheath". Deze is goed
winterhard, groenblijvend in de winter en een redelijk snelle groeier, kan 3
- 3,5 meter hoog worden, maar woekert niet. Nieuwe scheuten
komen vlak naast de kluit tevoorschijn maar als ze daar niet gewenst zijn,
kunnen deze worden plat getrapt. Uitbreiding gebeurt door dikke wortels die
vrij dicht onder de oppervlakte liggen, waar aan uiteinden scheuten omhoog
groeien. Goed bijhouden is aan te bevelen want de wortels vormen een harde
structuur waar met een schep niet is door te komen. Een ander veel gebruikte soort is de Fargesia nitida (Arundinaria nitida).
Deze lijkt ook veel op het murielae-type en is ook prima geschikt. Voor deze Fargesia
soort is het van belang onderstaand stukje te lezen over de bloeiende bamboe.
Ook mooi bijvoorbeeld op een terras is een bamboe in een losse pot of grote
bak. Heel geschikt daarvoor is de Fargesia Murielae Rufa.
Bloeiende bamboe. Een nog niet goed begrepen fenomeen is de wereldwijde
bloei van sommige bamboesoorten. Deze bloei kan om de 80 - 120 jaar optreden en dit
gebeurt dan wereldwijd. Waarschijnlijk komt dit doordat alle bamboe uit China afkomstig is
en in principe dus allemaal exact dezelfde eigenschappen heeft, waarbij de bloeitijd
kennelijk genetisch bepaald is. Het vervelende is dat een soort zoals de Fargesia, de
bloei niet overleeft. Zo heeft rond 1996 de Fargesia murielae overal in bloei gestaan en
rond 2005-2007 en later bloeit of bloeide de Fargesia nitida. De bloei is
duidelijk herkenbaar door de vorming van aren met zaad. Hier is weinig tegen te doen en er
rest dan niets anders dan de struiken te vervangen. De uit het zaad gekweekte zaailingen
kunnen wel weer gebruikt worden en dus zijn er inmiddels al wel weer goede Fargesia
murielae struiken verkrijgbaar met nieuwe variëteiten, die pas weer over zo'n honderd
jaar gaan bloeien. Soms kan de bloei echter uitgesteld zijn. Pas bij aanschaf dus op dat
het geen 'oude' Fargesia murielae of nitida is die nog moet gaan bloeien en vraag
bijvoorbeeld een niet-bloei-garantie. Inmiddels heeft de goede bamboekweker al nieuwe
soorten die met een gerust hart kunnen worden aangeschaft, zoals bijv. de Fargesia
murielae Mae en Fargesia murielae Jumbo. Een andere mogelijkheid is de Fargesia denudata,
die ook niet woekert en goed winterhard is, maar er zijn er nog veel meer. Zie ook de
publicaties van bamboekwekerij Kimmei (zie de links).
Bij aanschaf van andere soorten is het verstandig goed te informeren naar de
winterhardheid en het woekeren van de bamboe.
Andere planten:
Bij de vijver kunnen Irissen gebruikt worden (zoals de Iris Kaempferi) en de Hosta.
Bodembedekkers:
In de Japan ziet men veel mos. Grote stukken grond hebben een mooie groene kleur
door het mos. Het moet in de schaduw, op en vochtige plaats, liefst op zanderige zure
grond. Zelf heb ik mos dat tussen stenen groeide weggehaald en op de plek gebracht waar ik
het hebben wilde. Het is vanzelf verder uitgebreid. Voor mos geldt: 'houd
moed en geef water'. Een alternatief is sterretjesmos, Sagina subulata, dat echter kan woekeren door op allerlei plaatsen tussen de stenen op te
duiken. Andere mogelijkheden, hoewel hoger, zijn Pachysandra
terminalis (schaduwkruid), de Polystichum setiferum (zachte naaldvaren) en de bekende maagdenpalm (Vinca
minor). Een leuk effect geeft ook het stekelnootje (Acaena).
Voor u aan de slag gaat: raadpleeg nog eens een paar goede boeken over Japanse tuinen, u doet allicht ideeën op of ga eens informeren bij een in Japanse tuinen gespecialiseerd tuincentrum.