Inleiding en geschiedenis

Tuinen in Japan

Bonsai

Typen en kenmerken

Japanse tuinen in Nederland

Japanse tuinen in België

Zelf een Japanse tuin aanleggen

Klik hier, als links het navigatiemenu ontbreekt.


Zelf een Japanse tuin aanleggen

Inleiding
Kan dat zomaar, een eigen Japanse tuin aanleggen? Om met de deur in huis te vallen: nee, eigenlijk kan dat niet. De echte Japanse tuinen hebben veelal een bepaalde achtergrond of symboliek in het ontwerp en er zijn bepaalde ideeën in het ontwerp verwerkt. De goede ontwerpers of architecten van Japanse tuinen hebben een jarenlange studie en/of ervaring op dit gebied en weten wat wel of niet kan of past. Voor de gemiddelde Nederlandse tuinier is dat niet gauw weggelegd. Toch willen velen een eigen min of meer Japanse tuin en vinden het ontbreken van enige symboliek of achtergronden geen echt groot probleem. Naar ons idee is het dan aan de tuinier zelf hoe hij het uitvoert, als hij tenslotte zelf maar tevreden is met zijn tuin. We zullen hier proberen enige tips te geven.

Praktische wenken voor een Japanse tuin
De Japanse tuin straalt een zekere rust uit, die in deze drukke tijden erg weldadig kan zijn. Bovendien willen veel mensen weer eens wat anders dan de traditionele Nederlandse, Engelse of Franse tuin, maar dat is natuurlijk mede afhankelijk van de wensen en ideeën van degene die de tuin aanlegt en eventuele andere huisbewoners. We moeten bedenken dat de Japanse tuin veel minder bloeiende bloemen kent of onze traditionele bollen. Men zoekt het veel meer in de fijne kleurnuanceverschillen in de struiken en bladeren.
Het is weliswaar moeilijk om een 'echte' Japanse tuin aan te leggen met al zijn specifieke eisen en symbolieken, maar met wat aanpassingen is een vergelijkbare tuin te creëren. Eén van de moeilijkheden is dat niet alles hier zo maar groeit zoals in Japan. Bijv. mos wil het hier niet altijd doen, maar dan kunnen we lage bodembedekkers gebruiken. Het snoeien van bomen op de Japanse wijze wil nog wel eens problemen geven omdat er hier weinig over in boeken gepubliceerd is. Kopen van dergelijke (grote) bomen kan wel maar dat is meestal erg duur.
Soms ziet men ook wel de 'droge' tuin aangelegd, meestal in een voortuin, die we toch niet als wandeltuin gebruiken. Immers, de droge tuin is een tuin waar men bij kan zitten, liefst vanaf een soort verhoging of veranda kan mediteren, maar waar niet in wordt gewandeld.

We moeten dus eerst kijken wat voor soort tuin: in de voortuin zou een droge tuin kunnen maar in de achtertuin, waar we tenslotte ook willen lopen, zou een kleine wandeltuin kunnen komen.

1. In de Japanse tuinen wordt veel met evenwicht gewerkt, niet in de betekenis van directe symmetrie maar meer als een soort 'hefboomsymmetrie', d.w.z. een grote massa aan de ene kant noodzaakt een grote lege ruimte met bijv. een paar kleine stenen aan de andere kant waardoor toch weer een evenwicht ontstaat. Perfectie ontstaat juist door bijna perfectie. Iets dat mooi recht loopt wordt onderbroken door een struik of tak die de rechte lijn onderbreekt. Men kan wel werken met bijv. driehoeken maar die kunnen dan weer niet strak gelijkzijdig zijn.
2. Probeer diepte te creëren in de tuin. Een (niet te dichte en zware) struik of boom kan best op de voorgrond geplaatst worden en andere struiken in de achtergrond. Daartussen kan bijv. een klein heuveltje gemaakt worden maar doe dit nooit precies in het midden. Horizontale lijnen die van de toeschouwer aflopen (lopen dus in de kijkrichting) geven diepte en kunnen mooi gecombineerd worden met verticale lijnen (verticaal bamboehek bijv.). Horizontale lijnen die dwars op de kijkrichting staan sluiten af.
3. Wandelpaden van bijv. stapstenen nodigen uit om te wandelen. Laat het in bochten lopen en zodanig dat men niet kan zien wat er na de bocht staat, door een struik bijv.. Hierdoor ontstaat het verrassingseffect, dat heel bewust wordt toegepast (miegakure). Na de bocht kan fraaie beplanting gezet worden of een bijzondere boom of juist een mooie (kleine) open ruimte, begroeid met mos.
4. Houd de beplanting rustig. Niet al teveel bloeiende planten en zeker geen bollen. In de Japanse tuin zijn het meer de kleine tintverschillen (bijv. verschillende tinten groen) die het geheel zo rustig en mede daardoor zo aantrekkelijk maken. Natuurlijk mogen er best bloeiende struiken of bloemen staan maar niet al teveel bont of verschillend gekleurde bloemen.
5. Hier en daar kan een Japanse lantaarn en/of een boeddhabeeld gezet worden maar zeker niet teveel. Houd het rustig. Een aardige regel is om niet meer dan één lantaarn tegelijk te kunnen zien. Veelal staan de lantaarns in een stukje ruimte begroeid met mos. Ook de lantaarn zelf mag (liefst zelfs) met mos begroeid zijn. Dit kan gestimuleerd worden door er yoghurt op te smeren zodat het zuur en vochtig wordt. Omdat in Nederland mos slecht groeit (behalve in grasveldjes als je het niet wilt) moeten we vaak onze toevlucht nemen tot korte bodembedekkers, maar dit gaat ook prima.
6. Water, stenen en grind passen perfect in de Japanse tuin. In een veldje van fijn grind kunnen grote stenen staan of liggen. Houdt de stand van de stenen natuurlijk. Grotere stenen kunnen in kleine groepje worden neergelegd maar wel in een oneven aantal. Eén fraaie grote steen gaat ook prima, maar ook deze mag dan niet precies in het midden van het veldje liggen.
Water hoort ook in een dergelijke tuin. Als vijver of als stromend beekje met een klein watervalletje. Het watergeruis is iets waar men heerlijk bij kan zitten mediteren. Probeer het beekje zo te plannen dat het niet in één keer te overzien is. Ook hier dus weer met bochten werken.
7. Zijn er vergezichten die bij de tuin in een doorkijkje betrokken kunnen worden, doe dat dan (shakkei). Zijn er lelijke voorwerpen in de buurt die het geheel verstoren, probeer deze achter struiken of een bamboehek te verbergen.

daitokuji

Een stenen lantaarn (ishidôrô) naast een paadje met Japanse azalea's in bolvorm geven een hele rustige sfeer.

De al eerder genoemde ishidôrô of stenen lantaarn is in verschillende uitvoeringen te koop. Neem een niet al te grote, maar verder is het aan ieders smaak welke gekozen wordt. De functie van de lantaarn was vroeger om een pad te verlichten.
Men onderscheidt 4 typen.
1. De tachi-gata, een grote lantaarn, zoals de hiernaast afgebeelde, vaak zo'n 1,5 meter hoog of groter. Het eigenlijke lichthuis staat op een hoog voetstuk en deze rust weer op een basis. Deze basis wordt wel gedeeltelijk ingegraven. Tachi-gata betekent 'staande model'. Hier vallen weer vele typen onder, zoals de Kasuga.
2. De ikekomi-gata, het ingegraven type. Deze heeft geen voetstuk maar de (meestal ruwe) voet wordt direct in de grond ingegraven.
3. De oki-gata zijn de kleine lantaarns. Het lichthuis staat vaak direct op een stenen ondergrond.
4. De yukimi-gata zijn ook kleine lantaarns, maar hebben een grote hoed en meestal bestaat de voet uit vier steunpunten. Yukimi betekent 'sneeuwkijken', omdat sneeuw heel mooi op deze grote hoed blijft liggen.

yukimi

Een yukimi wordt veelal bij het water geplaatst.

Andere typeaanduidingen zijn bijv. de rankei en hiermee worden de lantaarns aangeduid die op een gebogen voet staan, waardoor ze boven het water kunnen hangen. Oribe zijn van het ikekomi type en hebben een afbeelding van Boeddha in hun voetstuk. Daarnaast is er ook nog de kotoji, een lantaarn op twee gebogen voeten.
Een ander ornament is de pagode. Een afgeleide van de stupa uit India. De grote pagodes zien we veel in Japan bij de tempels, maar de kleine uitvoeringen worden wel in de tuinen gebruikt. Overigens worden in de tuincentra de verschillende benamingen nogal eens door elkaar gehaald.

De tsukubai (een waterbassin) of een chôzubachi staat vaak aan het begin of eind van een pad, maar deze vereist wel (weinig) stromend water. In een theetuin is deze eigenlijk bedoeld om de handen en gezicht te reinigen voordat men het theepaviljoen betreedt.
Het verschil tussen een chôzubachi en een tsukubai is in feite de grootte en de geschiedenis. Van oorsprong had men bij een tempel een chôzubachi om voor het betreden van de tempel, de handen en het gezicht (en dus de geest) te reinigen. Chôzubachi betekent 'pot om handen te reinigen'. De chôzubachi was zo'n 40 cm hoog of groter. De theemeesters vonden dit een goed idee om dit ook toe te passen bij een theehuis, maar dan wel met een kleinere (lagere) uitvoering, zodat men gedwongen werd om te bukken en noemde dit een tsukubai (een plaats waar men bukt). Dit komt ook weer terug bij het betreden van een theehuis, waarbij een lage ingang gebruikt wordt. Ook nu wordt men gedwongen te bukken, hetgeen de eigen nederigheid benadrukt. Tegenwoordig wordt ook wel alleen het waterbassin een chôzubachi genoemd en de gehele opstelling een tsukubai.

Een kakehi is heel goed zelf
te maken.

Men kan ook water (bijv. voor de tsukubai) uit een bamboepijp laten stromen (kakehi), dit geeft continu geruis van water en is rustgevend, deze past dus wel in een theetuin.
Tegenwoordig ziet men hier ook de bamboeklapper (shishiodoshi) veel in de tuincentra. Bedenk dat het regelmatig geklap van de pijp op een steen op den duur irriterend kan werken. Past bijv. niet in de rust van de theetuin. Tenslotte werd vroeger de shishiodoshi gebruikt om dieren (herten) te verjagen.

Het wandelpad kan gemaakt worden van stapstenen (tobi-ishi). Het mooist zijn platte stenen, die licht onregelmatig zijn.

Over echt water of een 'virtueel' water (gesimuleerd door fijn grind) kan een brug gelegd worden. Deze kan recht of in boog zijn, van hout of steen. Ze zijn beide te koop. De stenen bruggen zijn erg zwaar maar zijn ook zelf ter plekke te storten.

Een vijver en een beekje kunnen heel fraai in het geheel ingepast worden. Bijv. een watervalletje met een beekje naar de vijver. Maar maak de stroom niet te groot. Geeft onrust en is niet goed voor de meeste planten. De kanten van de vijver mogen niet strak zijn maar dienen er natuurlijk uit te zien, bijv. met grind en/of grotere stenen. Vissen kunnen uiteraard ook in de vijver. Koi-karpers zijn erg mooi maar bedenk wel dat het wroeters zijn en dus de bodem omwoelen. Voor een heldere vijver zijn goudwindes geschikter.

Een terras of vlonder, liefst van hout (hardhout) eventueel geverfd (vraagt veel onderhoud). Erg mooi is als de vlonder zweeft boven een veldje van fijn grind.

Het zand in een Japanse zandtuin, dat men in Japan vaak geharkt ziet, is niet het ons bekende zand, zoals het zand van onze stranden. In de Japanse tuinen wordt daarvoor heel fijn granietachtig gruis gebruikt, een heel fijn soort steenslag, dat men bijvoorbeeld kan vinden bij riviermondingen en ontstaat door erosie, invloeden van weer en wind. Het wordt in diverse gradaties van wit tot grijs gebruikt.

Beplanting
Ook voor de beplanting geldt: houd het rustig. Bedenk dat in een Japanse tuin de natuurlijke kleurschakeringen van de struiken, dus de bladeren en takken, het werk doen en niet zo zeer de bloemen (al horen die er natuurlijk wel bij). Dit is op zijn sterkst in de herfst als alle bladeren gaan verkleuren en dan speciaal die van de esdoorn of acer (momiji).
In de Japanse tuin horen natuurlijk bomen, struiken, bloemen, varens en bamboe. Ook siergrassen passen daar in.

Bomen voor de Japanse tuin zijn:
Acer japonicum, de groene fijnbladige esdoorn. Eventueel de dissectumvariant met hele fijne bladeren.
Acer palmatum (fijnbladig) en hiervan bijv. de atropurpurum, die een donkerrood blad heeft, hoewel deze laatste niet gebruikelijk is in de Japanse tuinen.
De Acers zijn wel bladverliezende bomen maar juist de voorloop hier naar toe is zeer fraai door de schitterende verkleuringen in de herfst.

Acer japonicum Acer japonicum acer

De Acer japonicum Aconitifolium

geeft mooie herfstkleuren.

Een Acer palmatum dissectum.

ginkgo boom

De Ginkgo biloba fastigiata blijft zuilvormig en kan 10 m hoog worden, maar is geen snelle groeier.

ginkgo blad

Het bijzondere blad van deze Ginkgo (Japanse notenboom).

ginkgo3.jpg (24802 bytes)

De Ginkgo in herfstkleuren

Prunus is de bekende Japanse kers, die zeer fraai maar kortstondig bloeit in het voorjaar.
Ginkgo biloba (Japanse naam: Ichô, Nederlandse naam: Japanse notenboom of tempelboom) heeft een fraai en bijzonder blad. Deze boom is verder in zoverre bijzonder, dat hij als boomsoort al miljoenen jaren oud is en geen loofboom of naaldboom is, maar ertussenin zit. Tuincentra delen de boom meestal in bij de coniferen. Aan bladen en vruchten worden geneeskundige krachten toegeschreven.
Mooi is ook de Cryptomeria japonica (Japanse ceder), zoals de 'Elegans' variëteit, waarvan de naalden in de wintermaanden bronskleurig worden. De naalden zijn wat sikkelvormig, vandaar ook wel de naam: sikkelden. Ze kunnen 4-5 meter hoog worden, maar er zijn ook laagblijvende variëteiten.
Ook geschikt voor de Japanse tuin is Chamaecyparis (schijn-cipres) en dan bijv. de Chamaecyparis obtusa, die meestal niet veel hoger dan een meter wordt.
Diverse Pinussoorten, die op Japanse wijze gesnoeid kunnen worden en dan met name de Pinus sylvestris, de Europese vliegden, maar ook de pinus mugo, pinus densiflora of de pinus parviflora e.d. kunnen gebruikt worden.

Bloeiende bomen
Camelia Japonica (Nederlandse naam: Camelia, is ook wel een struik), Cornus kousa (Japanse Kornoelje), Hamamelis Japonica en verschillende Magnolia's en natuurlijk de Prunus.

Struiken, heesters en planten
Skimmia japonica, Kerria japonica, Camelia Japonica met mooie rode bloemen, de Hibiscus syriacus, de Nandina domestica, de Azalea, Rododendron japonicum en bijv. de Chaenomeles japonica of Japanse dwergkwee. Ook de Ilex crenata (Japanse hulst) is goed bruikbaar. Deze kan op Japanse wijze gesnoeid worden maar is ook als heg bruikbaar.
In Japan ziet men veel in bolvorm gesnoeide Japanse azalea's. Daarvoor kunnen we hier de buxus goed gebruiken, die we vergelijkbaar kunnen snoeien, alleen ontbreekt de bloei.
Gebruikelijk is ook de plant Hosta, waar ook een kleine variëteit van is: Hosta venusta. Nadeel van de Hosta is dat slakken er dol op zijn. Als de Hosta echter in het grind geplaatst wordt, wordt de weg er naar toe wel minder aantrekkelijk voor de slakken. Ook wordt wel aanbevolen om kattenbakgrit rondom de Hosta te strooien.

Bloemen
Astilbe, Begonia (grandis), Iris Japonica, Physalis alkekengi (lampionplant), de Platycograndiflorum (ballonplant) en de Polygonatum falcatum (Salomonszegel). Mooie grote bloemen heeft de Anemone hupehemsis, die Herfstanemoon of Japanse anemoon wordt genoemd. Deze sterke plant gedijt hier vrij goed en kan tot meer dan een meter hoog worden

Varens
Dryopteris erythrosora (Herfstvaren), Polystychem polyblepharum (Naaldvaren) en de bekende Blechnum spicant (Dubbelloof)

Bamboe

De Fargesia Robusta White Sheath  geeft een mooie dikke stengel, is goed winterhard en kan 3-4 m hoog worden. Fargesia's woekeren niet.


Bamboe is natuurlijk onlosmakelijk verbonden met de Japanse tuin. Er zijn verschillende soorten bamboe en een van de veel gebruikte soorten is de Phyllostachus, zoals de Phyllostachus aurea of de aureosulcata. Deze laatste kan wel tot 7 m hoog worden. De Phyllostachussoorten woekeren echter. Door rond de wortelkluit plastic van 50 cm diep in te graven wordt wel geprobeerd om dit te voorkomen, maar op een gegeven moment kan de bamboe er toch langs komen. Dan kan alsnog de hele tuin er mee vol komen te staan. Bamboe heeft daardoor de naam gekregen een woekerende plant te zijn. Dat geldt zeker voor en aantal soorten, maar niet voor de Fargesia, de Fargesiasoorten woekeren niet. Bijvoorbeeld de veel gebruikte Fargesia murieliae, ook wel Arundinaria murieliae of Sinarundinaria murieliae genoemd, is een pol die wel langzaam uitdijt, maar niet woekert en is prima onder controle te houden. Dit type kent vele soorten, zoals de Fargesia murieliae Mae, maar er zijn veel meer. Een heel aantrekkelijke en mooie soort met een wat dikkere stengel is de Fargesia robusta "White sheath". Deze is goed winterhard, groenblijvend in de winter en een redelijk snelle groeier, kan 3 - 3,5 meter hoog worden, maar woekert niet. Nieuwe scheuten komen vlak naast de kluit tevoorschijn maar als ze daar niet gewenst zijn, kunnen deze worden plat getrapt. Uitbreiding gebeurt door dikke wortels die vrij dicht onder de oppervlakte liggen, waar aan uiteinden scheuten omhoog groeien. Goed bijhouden is aan te bevelen want de wortels vormen een harde structuur waar met een schep niet is door te komen. Een ander veel gebruikte soort is de Fargesia nitida (Arundinaria nitida). Deze lijkt ook veel op het murielae-type en is ook prima geschikt. Voor deze Fargesia soort is het van belang onderstaand stukje te lezen over de bloeiende bamboe. Ook mooi bijvoorbeeld op een terras is een bamboe in een losse pot of grote bak. Heel geschikt daarvoor is de Fargesia Murielae Rufa.
Bloeiende bamboe. Een nog niet goed begrepen fenomeen is de wereldwijde bloei van sommige bamboesoorten. Deze bloei kan om de 80 - 120 jaar optreden en dit gebeurt dan wereldwijd. Waarschijnlijk komt dit doordat alle bamboe uit China afkomstig is en in principe dus allemaal exact dezelfde eigenschappen heeft, waarbij de bloeitijd kennelijk genetisch bepaald is. Het vervelende is dat een soort zoals de Fargesia, de bloei niet overleeft. Zo heeft rond 1996 de Fargesia murielae overal in bloei gestaan en rond 2005-2007 en later bloeit of bloeide de Fargesia nitida. De bloei is duidelijk herkenbaar door de vorming van aren met zaad. Hier is weinig tegen te doen en er rest dan niets anders dan de struiken te vervangen. De uit het zaad gekweekte zaailingen kunnen wel weer gebruikt worden en dus zijn er inmiddels al wel weer goede Fargesia murielae struiken verkrijgbaar met nieuwe variëteiten, die pas weer over zo'n honderd jaar gaan bloeien. Soms kan de bloei echter uitgesteld zijn. Pas bij aanschaf dus op dat het geen 'oude' Fargesia murielae of nitida is die nog moet gaan bloeien en vraag bijvoorbeeld een niet-bloei-garantie. Inmiddels heeft de goede bamboekweker al nieuwe soorten die met een gerust hart kunnen worden aangeschaft, zoals bijv. de Fargesia murielae Mae en Fargesia murielae Jumbo. Een andere mogelijkheid is de Fargesia denudata, die ook niet woekert en goed winterhard is, maar er zijn er nog veel meer. Zie ook de publicaties van bamboekwekerij Kimmei (zie de links).
Bij aanschaf van andere soorten is het verstandig goed te informeren naar de winterhardheid en het woekeren van de bamboe.

Andere planten:
Bij de vijver kunnen Irissen gebruikt worden (zoals de Iris Kaempferi) en de Hosta.

Bodembedekkers:
In de Japan ziet men veel mos. Grote stukken grond hebben een mooie groene kleur door het mos. Het moet in de schaduw, op en vochtige plaats, liefst op zanderige zure grond. Zelf heb ik mos dat tussen stenen groeide weggehaald en op de plek gebracht waar ik het hebben wilde. Het is vanzelf verder uitgebreid. Voor mos geldt: 'houd moed en geef water'. Een alternatief is sterretjesmos, Sagina subulata, dat echter kan woekeren door op allerlei plaatsen tussen de stenen op te duiken. Andere mogelijkheden, hoewel hoger, zijn Pachysandra terminalis (schaduwkruid), de Polystichum setiferum (zachte naaldvaren) en de bekende maagdenpalm (Vinca minor). Een leuk effect geeft ook het stekelnootje (Acaena).

Voor u aan de slag gaat: raadpleeg nog eens een paar goede boeken over Japanse tuinen, u doet allicht ideeën op of ga eens informeren bij een in Japanse tuinen gespecialiseerd tuincentrum.


Links

Literatuur

Adressen


Deze pagina is een onderdeel van Uchiyama's website over Japan
terug naar begin